Menu

The Noble Quran beta

⚖️

AI Assistant Terms & Disclaimer

Important Information

Before using our AI Assistant, please read and understand the following:

  • AI-Generated Content: Responses are generated by artificial intelligence and may not always be accurate or complete.
  • Not a Substitute for Scholars: This AI is not a replacement for qualified Islamic scholars or religious authorities.
  • Verify Information: Always verify religious guidance with authentic sources and qualified scholars.
  • No Liability: We are not responsible for decisions made based on AI responses.
  • Educational Purpose: This tool is for educational and informational purposes only.
  • Data Processing: Your conversations may be processed by third-party AI services (Groq).

By clicking "I Agree", you acknowledge that you have read and understood these terms.

📧

Login to Chat

Enter your details to access the AI Assistant

🤖 Quran AI Assistant
🤖
Assalamu Alaikum! I'm your Quran AI assistant. Ask me anything about the Quran, Islamic teachings, or how to use this platform.
We may receive a commission if you click on a link and buy a product, service, policy or similar. This is at no extra cost to you. Detailed information about affiliate marketing links placed on this website can be found here.

About this Surah

It is derived from the very first verse; Wayl-ul-lil mutaffifin.


Tafsir (Commentary)

Name

It is derived from the very first verse; Wayl-ul-lil mutaffifin.

Period of Revelation

The style of the Surah and its subject matter clearly show that it was revealed in the earliest stage at Makkah, when surah after surah was being revealed to impress the doctrine of the Hereafter on the people's minds. This Surah was revealed when they had started ridiculing the Muslims and disgracing them publicly in the streets and in their assemblies, but persecution and manhandling of the Muslims had not yet started. Some commentators regard this as a Madani Surah. This misunderstanding has been caused by a tradition from Ibn Abbas according to which when the Holy Prophet (upon whom be peace) arrived in Madinah, the evil of giving short weight and measure was widespread among the people there. Then Allah sent down Wayl ul-lil mutaffifin and the people began to give full weight and measure. (Nasa'i, Ibn Majah, Ibn Marduyah, Ibn Jarir, Baihaqi: Shu\`ab-il-Iman) But, as we have explained in the introduction to Surah Ad-Dahr, the common practice with the Companions and their successors was that when they found that a verse applied to a certain matter of life, they would say that it had been sent down concerning that particular matter. Therefore, what is proved by the tradition of Ibn Abbas is that when after his emigration to Madinah the Holy Prophet (upon whom be peace) saw that the evil was widespread among the people there, he recited this Surah before them by Allah's Command and this helped them mend their ways.

Theme and Subject Matter

The theme of this Surah too is the Hereafter. In the first six verses the people have been taken to task for the prevalent evil practice in their commercial dealings. When they had to receive their due from others, they demanded that it be given in full, but when they had to measure or weigh for others, they would give less than what was due. Taking this one evil as an example out of countless evils prevalent in society, it has been said that it is an inevitable result of the heedlessness of the Hereafter. Unless the people realized that one day they would have to appear before God and account for each single act they performed in the world, it was not possible that they would adopt piety and righteousness in their daily affairs. Even if a person might practice honesty in some of his less important dealings in view of "honesty is the best policy," he would never practice honesty on occasions when dishonesty would seem to be "the best policy". Man can develop true and enduring honesty only when he fears God and sincerely believes in the Hereafter, for then he would regard honesty not merely as "a policy" but as "a duty" and obligation, and his being constant in it, or otherwise, would not be dependent on its being useful or useless in the world.

Thus, after making explicit the relation between morality and the doctrine of the Hereafter in an effective and impressive way, in vv. 7-17, it has been said: The deeds of the wicked are already being recorded in the black list of the culprits, and in the Hereafter they will meet with utter ruin. Then in vv. 18-28, the best end of the virtuous has been described and it has been laid that their deeds are being recorded in the list of the exalted people, on which are appointed the angels nearest to Allah.

In conclusion, the believers have been consoled, and the disbelievers warned, as if to say: "The people who are disgracing and humiliating the believers today, are culprits who, on the Resurrection Day, will meet with a most evil end in consequence of their conduct, and these very believers will feel comforted when they see their fate."


Surah Az-Zukhruf - De Gouden Juwelen
Ayah 1
Ha. Mim.
بِسْمِ اللَّهِ الرَّحْمَـٰنِ الرَّحِيمِ حم
Ayah 2
Bij het duidelijke boek,
وَالْكِتَابِ الْمُبِينِ
Ayah 3
Waarlijk, wij hebben dit als een Arabischen Koran bevolen, opdat gij dien zoudt begrijpen.
إِنَّا جَعَلْنَاهُ قُرْآنًا عَرَبِيًّا لَّعَلَّكُمْ تَعْقِلُونَ
Ayah 4
En het is zekerlijk in het oorspronkelijke boek geschreven, dat door ons bewaard, heerlijk en vol van wijsheid is.
وَإِنَّهُ فِي أُمِّ الْكِتَابِ لَدَيْنَا لَعَلِيٌّ حَكِيمٌ
Ayah 5
Zullen wij dus de vermaning van u afwenden en u daarvan berooven, omdat gij een volk van overtreders zijt?
أَفَنَضْرِبُ عَنكُمُ الذِّكْرَ صَفْحًا أَن كُنتُمْ قَوْمًا مُّسْرِفِينَ
Ayah 6
Hoeveel profeten hebben wij tot de vroegere volkeren gezonden?
وَكَمْ أَرْسَلْنَا مِن نَّبِيٍّ فِي الْأَوَّلِينَ
Ayah 7
En er kwam geen profeet tot hen, of zij lachten verachtelijk,
وَمَا يَأْتِيهِم مِّن نَّبِيٍّ إِلَّا كَانُوا بِهِ يَسْتَهْزِئُونَ
Ayah 8
Daarom vernietigden wij volkeren die machtiger dan deze in sterkte waren, en het voorbeeld der vroegere volkeren is voor hen geplaatst.
فَأَهْلَكْنَا أَشَدَّ مِنْهُم بَطْشًا وَمَضَىٰ مَثَلُ الْأَوَّلِينَ
Ayah 9
Indien gij hun vraagt wie de hemelen, en de aarde schiep, zullen zij zekerlijk antwoorden: De machtige, de wijze God schiep die.
وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّنْ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ لَيَقُولُنَّ خَلَقَهُنَّ الْعَزِيزُ الْعَلِيمُ
Ayah 10
Wie heeft de aarde als een bed voor u uitgespreid, en heeft daarop paden voor u gemaakt, opdat gij geleid zoudt worden?
الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ الْأَرْضَ مَهْدًا وَجَعَلَ لَكُمْ فِيهَا سُبُلًا لَّعَلَّكُمْ تَهْتَدُونَ
Ayah 11
En wie zendt den regen bij mate neder waardoor wij een dood land verkwikken? (Zoo zult gij uit uwe graven worden opgewekt).
وَالَّذِي نَزَّلَ مِنَ السَّمَاءِ مَاءً بِقَدَرٍ فَأَنشَرْنَا بِهِ بَلْدَةً مَّيْتًا ۚ كَذَٰلِكَ تُخْرَجُونَ
Ayah 12
En wie heeft al de verschillende dingen geschapen, en u schepen en vee gegeven?
وَالَّذِي خَلَقَ الْأَزْوَاجَ كُلَّهَا وَجَعَلَ لَكُم مِّنَ الْفُلْكِ وَالْأَنْعَامِ مَا تَرْكَبُونَ
Ayah 13
Waardoor gij vervoerd wordt, opdat gij stevig op hunne ruggen zoudt zitten, en de gunst van uwen Heer zoudt gedenken, als gij daarop zit, en zeggen zoudt: Geloofd zij hij, die deze schepen en dieren aan onzen dienst heeft onderworpen! want wij zouden die door eigene macht niet hebben kunnen bemeesteren.
لِتَسْتَوُوا عَلَىٰ ظُهُورِهِ ثُمَّ تَذْكُرُوا نِعْمَةَ رَبِّكُمْ إِذَا اسْتَوَيْتُمْ عَلَيْهِ وَتَقُولُوا سُبْحَانَ الَّذِي سَخَّرَ لَنَا هَـٰذَا وَمَا كُنَّا لَهُ مُقْرِنِينَ
Ayah 14
En tot onzen Heer zullen wij zekerlijk terugkeeren.
وَإِنَّا إِلَىٰ رَبِّنَا لَمُنقَلِبُونَ
Ayah 15
Toch hebben zij sommige zijner dienaren als zijne kinderen gehouden; waarlijk de mensch is klaarblijkelijk ondankbaar.
وَجَعَلُوا لَهُ مِنْ عِبَادِهِ جُزْءًا ۚ إِنَّ الْإِنسَانَ لَكَفُورٌ مُّبِينٌ
Ayah 16
Heeft God dochters genomen uit de wezens, die hij heeft geschapen, en heeft hij zonen uit u gekozen?
أَمِ اتَّخَذَ مِمَّا يَخْلُقُ بَنَاتٍ وَأَصْفَاكُم بِالْبَنِينَ
Ayah 17
Maar als aan een van hen het bericht wordt gebracht der geboorte van een kind dier kunne, welke zij den Barmhartige als hem gelijk toeschrijven, dan wordt zijn aangezicht zwart en hij is met spijt vervuld.
وَإِذَا بُشِّرَ أَحَدُهُم بِمَا ضَرَبَ لِلرَّحْمَـٰنِ مَثَلًا ظَلَّ وَجْهُهُ مُسْوَدًّا وَهُوَ كَظِيمٌ
Ayah 18
Schrijven zij daarom aan God eene vrouwelijke nakomelingschap toe, uit de wezens die onder versierselen worden opgevoed en zonder reden twisten?
أَوَمَن يُنَشَّأُ فِي الْحِلْيَةِ وَهُوَ فِي الْخِصَامِ غَيْرُ مُبِينٍ
Ayah 19
En maken zij de engelen, die de dienaren des Barmhartigen zijn vrouwelijk? Waren zij bij hunne schepping tegenwoordig? Hunne getuigenis zal nedergeschreven worden, en zij zullen daaromtrent op den dag des oordeels ondervraagd worden.
وَجَعَلُوا الْمَلَائِكَةَ الَّذِينَ هُمْ عِبَادُ الرَّحْمَـٰنِ إِنَاثًا ۚ أَشَهِدُوا خَلْقَهُمْ ۚ سَتُكْتَبُ شَهَادَتُهُمْ وَيُسْأَلُونَ
Ayah 20
En zij zeggen: Indien het Gode had behaagd, zouden wij hen niet hebben vereerd. Zij hebben geene kennis daarvan, zij spreken slechts eene ijdele leugen uit.
وَقَالُوا لَوْ شَاءَ الرَّحْمَـٰنُ مَا عَبَدْنَاهُم ۗ مَّا لَهُم بِذَٰلِكَ مِنْ عِلْمٍ ۖ إِنْ هُمْ إِلَّا يَخْرُصُونَ
Ayah 21
Hebben wij hun ooit te voren een boek met openbaringen vóór dit gegeven, en houden zij dat in hunne bewaring?
أَمْ آتَيْنَاهُمْ كِتَابًا مِّن قَبْلِهِ فَهُم بِهِ مُسْتَمْسِكُونَ
Ayah 22
Neen! Maar zij zeggen: Waarlijk, wij bevonden dat onze vaderen dezen godsdienst uitoefenden, en wij richten ons naar hunne voetstappen.
بَلْ قَالُوا إِنَّا وَجَدْنَا آبَاءَنَا عَلَىٰ أُمَّةٍ وَإِنَّا عَلَىٰ آثَارِهِم مُّهْتَدُونَ
Ayah 23
Wij zouden geen prediker voor u, naar geene stad, of de bewoners daarvan, die in overvloed leefden, zeiden: Waarlijk, wij bevonden dat onze vaderen eenen godsdienst uitoefenden, en wij traden in hunne voetstappen.
وَكَذَٰلِكَ مَا أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ فِي قَرْيَةٍ مِّن نَّذِيرٍ إِلَّا قَالَ مُتْرَفُوهَا إِنَّا وَجَدْنَا آبَاءَنَا عَلَىٰ أُمَّةٍ وَإِنَّا عَلَىٰ آثَارِهِم مُّقْتَدُونَ
Ayah 24
En de prediker antwoordde: Wat! niettegenstaande ik u eenen meer waren godsdienst breng, dan die welken gij bevondt dat door uwe vaderen werd gevolgd? En zij hernamen: Waarlijk, wij gelooven datgene niet, wat gij gezonden zijt te prediken.
قَالَ أَوَلَوْ جِئْتُكُم بِأَهْدَىٰ مِمَّا وَجَدتُّمْ عَلَيْهِ آبَاءَكُمْ ۖ قَالُوا إِنَّا بِمَا أُرْسِلْتُم بِهِ كَافِرُونَ
Ayah 25
Daarom namen wij wraak op hen; en aanschouw wat het einde was van hen, die onze gezanten van bedrog beschuldigden.
فَانتَقَمْنَا مِنْهُمْ ۖ فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُكَذِّبِينَ
Ayah 26
Herdenk toen Abraham tot zijn vader en tot zijn volk zeide: Waarlijk ik ben rein van de goden welke gij vereert.
وَإِذْ قَالَ إِبْرَاهِيمُ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ إِنَّنِي بَرَاءٌ مِّمَّا تَعْبُدُونَ
Ayah 27
Ik aanbid slechts hem die mij heeft geschapen: voor hem zal ik mij op den waren weg richten.
إِلَّا الَّذِي فَطَرَنِي فَإِنَّهُ سَيَهْدِينِ
Ayah 28
En hij (Abraham) beval, dat dit een vaste leer voor zijn nakomelingschap zou wezen, opdat zij van den afgodendienst zouden worden afgewend, naar de vereering van den eenigen, waren God.
وَجَعَلَهَا كَلِمَةً بَاقِيَةً فِي عَقِبِهِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ
Ayah 29
Waarlijk, ik heb dezen bewoners van Mekka en hunnen vaderen veroorloofd in voorspoed te leven, tot de waarheid tot hen zou komen en een duidelijke gezant.
بَلْ مَتَّعْتُ هَـٰؤُلَاءِ وَآبَاءَهُمْ حَتَّىٰ جَاءَهُمُ الْحَقُّ وَرَسُولٌ مُّبِينٌ
Ayah 30
Maar nu de waarheid tot hen is gekomen, zeggen zij: Dit is een goochelstuk, en wij gelooven niet daaraan.
وَلَمَّا جَاءَهُمُ الْحَقُّ قَالُوا هَـٰذَا سِحْرٌ وَإِنَّا بِهِ كَافِرُونَ
Ayah 31
En zij zeggen: Indien deze Koran aan sommige voorname menschen van elke der beide steden ware nedergezonden, zouden wij dien hebben ontvangen.
وَقَالُوا لَوْلَا نُزِّلَ هَـٰذَا الْقُرْآنُ عَلَىٰ رَجُلٍ مِّنَ الْقَرْيَتَيْنِ عَظِيمٍ
Ayah 32
Deelen zij dan de genade van uwen Heer uit. Wij verdeelen den noodigen voorraad onder hen, in dit tegenwoordige leven, en wij verheffen sommigen van hen, eenige graden boven de anderen, opdat de een van hen zich door den ander van hen doe dienen, en de genade van uwen Heer is meer waard dan de rijkdommen welke zij bijeenverzamelen.
أَهُمْ يَقْسِمُونَ رَحْمَتَ رَبِّكَ ۚ نَحْنُ قَسَمْنَا بَيْنَهُم مَّعِيشَتَهُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۚ وَرَفَعْنَا بَعْضَهُمْ فَوْقَ بَعْضٍ دَرَجَاتٍ لِّيَتَّخِذَ بَعْضُهُم بَعْضًا سُخْرِيًّا ۗ وَرَحْمَتُ رَبِّكَ خَيْرٌ مِّمَّا يَجْمَعُونَ
Ayah 33
Indien het niet ware, geheel het menschelijk geslacht ongeloovigen te zien worden, waarlijk, dan hadden wij aan hen, die niet in den Barmhartige gelooven, zilveren daken op hunne huizen gegeven, en zilveren trappen, waardoor zij daarin hadden kunnen opklimmen;
وَلَوْلَا أَن يَكُونَ النَّاسُ أُمَّةً وَاحِدَةً لَّجَعَلْنَا لِمَن يَكْفُرُ بِالرَّحْمَـٰنِ لِبُيُوتِهِمْ سُقُفًا مِّن فِضَّةٍ وَمَعَارِجَ عَلَيْهَا يَظْهَرُونَ
Ayah 34
En zilveren zetels om er op te leunen.
وَلِبُيُوتِهِمْ أَبْوَابًا وَسُرُرًا عَلَيْهَا يَتَّكِئُونَ
Ayah 35
En gouden versiersels; want dit alles is de voorraad van dit leven; maar het volgende leven met uwen Heer zal voor degenen wezen, die hem vreezen.
وَزُخْرُفًا ۚ وَإِن كُلُّ ذَٰلِكَ لَمَّا مَتَاعُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ۚ وَالْآخِرَةُ عِندَ رَبِّكَ لِلْمُتَّقِينَ
Ayah 36
Wie van de vermaning van den Barmhartige zal afdwalen, zullen wij aan een duivel vastketenen, en hij zal zijn onafscheidelijke makker wezen.
وَمَن يَعْشُ عَن ذِكْرِ الرَّحْمَـٰنِ نُقَيِّضْ لَهُ شَيْطَانًا فَهُوَ لَهُ قَرِينٌ
Ayah 37
De duivels zullen de menschen van het pad der waarheid afwenden, en zij zullen zich verbeelden, op den waren weg te zijn geleid.
وَإِنَّهُمْ لَيَصُدُّونَهُمْ عَنِ السَّبِيلِ وَيَحْسَبُونَ أَنَّهُم مُّهْتَدُونَ
Ayah 38
Totdat, wanneer de mensch op den jongsten dag voor ons zal verschijnen, hij tot den duivel zal zeggen: Had God gegeven, dat er tusschen ons een afstand ware geweest, als van het Oosten tot het Westen! O welk een vreeselijke makker zijt gij!
حَتَّىٰ إِذَا جَاءَنَا قَالَ يَا لَيْتَ بَيْنِي وَبَيْنَكَ بُعْدَ الْمَشْرِقَيْنِ فَبِئْسَ الْقَرِينُ
Ayah 39
Maar geene wenschen zullen u op dien dag baten; want gij zult deelgenooten derzelfde straf zijn.
وَلَن يَنفَعَكُمُ الْيَوْمَ إِذ ظَّلَمْتُمْ أَنَّكُمْ فِي الْعَذَابِ مُشْتَرِكُونَ
Ayah 40
Kunt gij, o profeet! den doove hoorend maken, of den blinde richten, en hem, die in eene duidelijke dwaling verkeert?
أَفَأَنتَ تُسْمِعُ الصُّمَّ أَوْ تَهْدِي الْعُمْيَ وَمَن كَانَ فِي ضَلَالٍ مُّبِينٍ
Ayah 41
Hetzij wij u uit hun midden wegnemen, wij zullen zekerlijk wraak op hen nemen.
فَإِمَّا نَذْهَبَنَّ بِكَ فَإِنَّا مِنْهُم مُّنتَقِمُونَ
Ayah 42
Of hetzij wij u de uitvoering der straf doen zien, waarmede wij hen hebben bedreigd, wij zullen zekerlijk de overmacht over hen hebben.
أَوْ نُرِيَنَّكَ الَّذِي وَعَدْنَاهُمْ فَإِنَّا عَلَيْهِم مُّقْتَدِرُونَ
Ayah 43
Houdt dus de leer vast, die u werd geopenbaard; want gij bewandelt den waren weg.
فَاسْتَمْسِكْ بِالَّذِي أُوحِيَ إِلَيْكَ ۖ إِنَّكَ عَلَىٰ صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ
Ayah 44
Zij is een gedenkteeken voor u en uw volk, en hierna zult gij ondervraagd worden, nopens de inachtneming daarvan.
وَإِنَّهُ لَذِكْرٌ لَّكَ وَلِقَوْمِكَ ۖ وَسَوْفَ تُسْأَلُونَ
Ayah 45
Ondervraag onze gezanten, welke wij vóór u hebben gezonden, of wij godheden, buiten den Barmhartige, ter vereering hebben aangewezen.
وَاسْأَلْ مَنْ أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رُّسُلِنَا أَجَعَلْنَا مِن دُونِ الرَّحْمَـٰنِ آلِهَةً يُعْبَدُونَ
Ayah 46
Wij zonden vroeger Mozes met zijn teekenen tot Pharao en diens vorsten, en hij zeide: Waarlijk, ik ben de gezant van den Heer van alle schepselen.
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا مُوسَىٰ بِآيَاتِنَا إِلَىٰ فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ فَقَالَ إِنِّي رَسُولُ رَبِّ الْعَالَمِينَ
Ayah 47
En toen hij met onze teekenen tot hen kwam, ziet, toen lachten zij verachtelijk om hem.
فَلَمَّا جَاءَهُم بِآيَاتِنَا إِذَا هُم مِّنْهَا يَضْحَكُونَ
Ayah 48
Wij toonden hun echter teekenen waarvan het eene grooter dan het andere was, en wij legden hun eene straf op, opdat zij wellicht zouden worden bekeerd.
وَمَا نُرِيهِم مِّنْ آيَةٍ إِلَّا هِيَ أَكْبَرُ مِنْ أُخْتِهَا ۖ وَأَخَذْنَاهُم بِالْعَذَابِ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ
Ayah 49
En zij zeiden tot Mozes: O toovenaar! bid uwen Heer voor ons, overeenkomstig het verbond, dat hij met u heeft gesloten; want wij zullen zekerlijk goed geleid worden.
وَقَالُوا يَا أَيُّهَ السَّاحِرُ ادْعُ لَنَا رَبَّكَ بِمَا عَهِدَ عِندَكَ إِنَّنَا لَمُهْتَدُونَ
Ayah 50
Maar toen wij de plaag van hen afnamen, ziet, toen braken zij hunne belofte.
فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُمُ الْعَذَابَ إِذَا هُمْ يَنكُثُونَ
Ayah 51
En Pharao richtte eene bekendmaking tot zijn volk, zeggende: O mijn volk! is het koninkrijk Egypte niet mijn, en deze rivieren, die onder mij stroomen? Ziet gij niet?
وَنَادَىٰ فِرْعَوْنُ فِي قَوْمِهِ قَالَ يَا قَوْمِ أَلَيْسَ لِي مُلْكُ مِصْرَ وَهَـٰذِهِ الْأَنْهَارُ تَجْرِي مِن تَحْتِي ۖ أَفَلَا تُبْصِرُونَ
Ayah 52
Ben ik niet beter dan deze Mozes, die een verachtelijk persoon is, En zich slechts zelden verstaanbaar kan uitdrukken.
أَمْ أَنَا خَيْرٌ مِّنْ هَـٰذَا الَّذِي هُوَ مَهِينٌ وَلَا يَكَادُ يُبِينُ
Ayah 53
Zijn hem dan gouden armbanden gegeven, of volgen de engelen hem in geregelden optocht?
فَلَوْلَا أُلْقِيَ عَلَيْهِ أَسْوِرَةٌ مِّن ذَهَبٍ أَوْ جَاءَ مَعَهُ الْمَلَائِكَةُ مُقْتَرِنِينَ
Ayah 54
En Pharao haalde zijn volk tot een lichtvaardig gedrag over, en het gehoorzaamde hem; want zij waren zondaren.
فَاسْتَخَفَّ قَوْمَهُ فَأَطَاعُوهُ ۚ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمًا فَاسِقِينَ
Ayah 55
En toen zij onze woede hadden uitgelokt, namen wij wraak op hen
فَلَمَّا آسَفُونَا انتَقَمْنَا مِنْهُمْ فَأَغْرَقْنَاهُمْ أَجْمَعِينَ
Ayah 56
En wij verdronken hen allen. Wij maakten hen tot een voorbeeld, en eene waarschuwing voor anderen.
فَجَعَلْنَاهُمْ سَلَفًا وَمَثَلًا لِّلْآخِرِينَ
Ayah 57
Toen de zoon van Maria als een voorbeeld werd gesteld, ziet, toen schreeuwde uw volk het, door overmaat van vreugde, uit.
وَلَمَّا ضُرِبَ ابْنُ مَرْيَمَ مَثَلًا إِذَا قَوْمُكَ مِنْهُ يَصِدُّونَ
Ayah 58
Zij zeiden: Zijn onze goden beter dan hij, of is Maria's zoon beter dan onze goden? Zij hebben u deze vraag slechts voorgesteld, als eene aanleiding tot twist. Ja, zij zijn twistgierige menschen.
وَقَالُوا أَآلِهَتُنَا خَيْرٌ أَمْ هُوَ ۚ مَا ضَرَبُوهُ لَكَ إِلَّا جَدَلًا ۚ بَلْ هُمْ قَوْمٌ خَصِمُونَ
Ayah 59
Jezus is slechts een dienaar (een mensch), dien wij met onze gunsten overlaadden, en wij wezen hem als een voorbeeld voor de kinderen Israëls aan,
إِنْ هُوَ إِلَّا عَبْدٌ أَنْعَمْنَا عَلَيْهِ وَجَعَلْنَاهُ مَثَلًا لِّبَنِي إِسْرَائِيلَ
Ayah 60
(Indien het ons behaagde, ja, waarlijk, dan konden wij uit u zelven engelen voortbrengen, om u op de aarde op te volgen).
وَلَوْ نَشَاءُ لَجَعَلْنَا مِنكُم مَّلَائِكَةً فِي الْأَرْضِ يَخْلُفُونَ
Ayah 61
En hij zal een teeken zijn van de nadering van het jongste uur; twijfelt er dus niet aan; volgt mij; dit is de ware weg.
وَإِنَّهُ لَعِلْمٌ لِّلسَّاعَةِ فَلَا تَمْتَرُنَّ بِهَا وَاتَّبِعُونِ ۚ هَـٰذَا صِرَاطٌ مُّسْتَقِيمٌ
Ayah 62
Laat Satan er u niet van afwenden; want hij is uw openlijke vijand.
وَلَا يَصُدَّنَّكُمُ الشَّيْطَانُ ۖ إِنَّهُ لَكُمْ عَدُوٌّ مُّبِينٌ
Ayah 63
En toen Jezus met duidelijke wonderen kwam, zeide hij: Thans ben ik met wijsheid tot u gekomen, en om u een deel te verklaren van de dingen, nopens welke gij verschilt. Vreest dus God en gehoorzaamt mij.
وَلَمَّا جَاءَ عِيسَىٰ بِالْبَيِّنَاتِ قَالَ قَدْ جِئْتُكُم بِالْحِكْمَةِ وَلِأُبَيِّنَ لَكُم بَعْضَ الَّذِي تَخْتَلِفُونَ فِيهِ ۖ فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
Ayah 64
Waarlijk God is mijn Heer, en uw Heer; vereert hem dus; dit is de ware weg.
إِنَّ اللَّهَ هُوَ رَبِّي وَرَبُّكُمْ فَاعْبُدُوهُ ۚ هَـٰذَا صِرَاطٌ مُّسْتَقِيمٌ
Ayah 65
En de verschillende partijen onder hen geraakten in twist met elkander. Maar wee over hen, die onrechtvaardig hebben gehandeld, om de straf van een droevigen dag.
فَاخْتَلَفَ الْأَحْزَابُ مِن بَيْنِهِمْ ۖ فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ ظَلَمُوا مِنْ عَذَابِ يَوْمٍ أَلِيمٍ
Ayah 66
Verwachten de ongeloovigen iets anders dan het uur des oordeels; dat het plotseling tot hen moge komen, terwijl zij het niet voorzien?
هَلْ يَنظُرُونَ إِلَّا السَّاعَةَ أَن تَأْتِيَهُم بَغْتَةً وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ
Ayah 67
De vertrouwdste vrienden zullen op dien dag elkanders vijanden zijn, behalve de godvruchtigen.
الْأَخِلَّاءُ يَوْمَئِذٍ بَعْضُهُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ إِلَّا الْمُتَّقِينَ
Ayah 68
O mijne dienaren! er zal op dien dag geene vrees tot u komen, en gij zult niet bedroefd worden.
يَا عِبَادِ لَا خَوْفٌ عَلَيْكُمُ الْيَوْمَ وَلَا أَنتُمْ تَحْزَنُونَ
Ayah 69
Wie in onze teekenen hebben geloofd en aan mijn wil onderworpen (Moslems) zijn geweest, tot hen zal men zeggen:
الَّذِينَ آمَنُوا بِآيَاتِنَا وَكَانُوا مُسْلِمِينَ
Ayah 70
Treedt gij het paradijs binnen, gij en uwe vrouwen, met groote vreugde.
ادْخُلُوا الْجَنَّةَ أَنتُمْ وَأَزْوَاجُكُمْ تُحْبَرُونَ
Ayah 71
Gouden schotels zullen onder hen worden rondgedragen en bekers, en daaruit zullen zij genieten, wat hunne zielen zullen begeeren, en waarin hunne oogen vermaak zullen scheppen, en eeuwig zult gij daarin verblijven.
يُطَافُ عَلَيْهِم بِصِحَافٍ مِّن ذَهَبٍ وَأَكْوَابٍ ۖ وَفِيهَا مَا تَشْتَهِيهِ الْأَنفُسُ وَتَلَذُّ الْأَعْيُنُ ۖ وَأَنتُمْ فِيهَا خَالِدُونَ
Ayah 72
Dit is het paradijs, dat gij geërfd hebt, als eene belooning voor hetgeen gij hebt verricht.
وَتِلْكَ الْجَنَّةُ الَّتِي أُورِثْتُمُوهَا بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ
Ayah 73
Gij hebt daar vruchten in overvloed, voedt u daarmede.
لَكُمْ فِيهَا فَاكِهَةٌ كَثِيرَةٌ مِّنْهَا تَأْكُلُونَ
Ayah 74
Maar de zondaren zullen voor eeuwig in de marteling der hel verblijven.
إِنَّ الْمُجْرِمِينَ فِي عَذَابِ جَهَنَّمَ خَالِدُونَ
Ayah 75
Zij zal voor hen niet verlicht worden, en zij zullen daarin vertwijfelen.
لَا يُفَتَّرُ عَنْهُمْ وَهُمْ فِيهِ مُبْلِسُونَ
Ayah 76
Wij handelden niet onrechtvaardig met hunne eigene zielen, maar zij zelven.
وَمَا ظَلَمْنَاهُمْ وَلَـٰكِن كَانُوا هُمُ الظَّالِمِينَ
Ayah 77
Zij zullen luid roepen, zeggende: O Malek! treedt voor ons tusschen beiden, opdat uw Heer onze marteling door vernietiging doe eindigen. Hij zal antwoorden: Waarlijk, gij zult voor eeuwig hierin verblijven.
وَنَادَوْا يَا مَالِكُ لِيَقْضِ عَلَيْنَا رَبُّكَ ۖ قَالَ إِنَّكُم مَّاكِثُونَ
Ayah 78
Wij brachten u vroeger de waarheid, maar het meerendeel uwer hadden er afschuw van.
لَقَدْ جِئْنَاكُم بِالْحَقِّ وَلَـٰكِنَّ أَكْثَرَكُمْ لِلْحَقِّ كَارِهُونَ
Ayah 79
Hebben de ongeloovigen een stelsel opgemaakt, om onzen profeet te verschalken?
أَمْ أَبْرَمُوا أَمْرًا فَإِنَّا مُبْرِمُونَ
Ayah 80
Verbeelden zij zich, dat wij hunne geheimen en hunne gesprekken niet hooren? Ja, en onze gezanten, die hen volgen, schrijven die neder.
أَمْ يَحْسَبُونَ أَنَّا لَا نَسْمَعُ سِرَّهُمْ وَنَجْوَاهُم ۚ بَلَىٰ وَرُسُلُنَا لَدَيْهِمْ يَكْتُبُونَ
Ayah 81
Zeg: Indien de Barmhartige een zoon had, zou ik de eerste zijn, die hem vereerde.
قُلْ إِن كَانَ لِلرَّحْمَـٰنِ وَلَدٌ فَأَنَا أَوَّلُ الْعَابِدِينَ
Ayah 82
Verre zij het van den Heer van hemel en aarde, den Heer des troons, datgene wat zij van hem betuigen!
سُبْحَانَ رَبِّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ رَبِّ الْعَرْشِ عَمَّا يَصِفُونَ
Ayah 83
Laat hen dus door ijdelheid waden, en zich vermaken, tot zij aan hunnen dag komen, waarmede zij werden bedreigd.
فَذَرْهُمْ يَخُوضُوا وَيَلْعَبُوا حَتَّىٰ يُلَاقُوا يَوْمَهُمُ الَّذِي يُوعَدُونَ
Ayah 84
Hij, die de God in den hemel is, is ook God op aarde, en hij is de Wijze, de Alwetende.
وَهُوَ الَّذِي فِي السَّمَاءِ إِلَـٰهٌ وَفِي الْأَرْضِ إِلَـٰهٌ ۚ وَهُوَ الْحَكِيمُ الْعَلِيمُ
Ayah 85
Gezegend zij hij, wien het koninkrijk van hemel en aarde behoort en alles wat daartusschen is, met wien de kennis van het laatste uur is, en voor wien gij zult worden verzameld.
وَتَبَارَكَ الَّذِي لَهُ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَعِندَهُ عِلْمُ السَّاعَةِ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ
Ayah 86
Degenen, welke zij nevens God aanroepen, hebben het voorrecht niet, anderen tot voorspraak te strekken, behalve zij, die getuigenis der waarheid afleggen en haar kennen.
وَلَا يَمْلِكُ الَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِهِ الشَّفَاعَةَ إِلَّا مَن شَهِدَ بِالْحَقِّ وَهُمْ يَعْلَمُونَ
Ayah 87
Indien gij hun vraagt, wie hen heeft geschapen, zullen zij zekerlijk antwoorden: God. Waarom zijn zij dus tot de vereering van anderen afgewend?
وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّنْ خَلَقَهُمْ لَيَقُولُنَّ اللَّهُ ۖ فَأَنَّىٰ يُؤْفَكُونَ
Ayah 88
God hoorde ook, toen de profeet zeide: O Heer! waarlijk, deze zijn ongeloovigen, en hij antwoordde:
وَقِيلِهِ يَا رَبِّ إِنَّ هَـٰؤُلَاءِ قَوْمٌ لَّا يُؤْمِنُونَ
Ayah 89
Wend dus van hen af en zeg: Vrede!--Hierna zullen zij hunne dwaling kennen.
فَاصْفَحْ عَنْهُمْ وَقُلْ سَلَامٌ ۚ فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ

Quran

is the holy scripture of Islam. Muslims believe that it is the literal word of Allah (سُبْحَانَهُ وَتَعَالَى‎), revealed to the Prophet Muhammad (صلى الله عليه وسلم) over a period of 23 years. The Quran is composed of 114 Suras (chapters) and contains 6,236 Ayat (verses). Muslim beliefs and practices are based on the Quran and the Sunnah (the teachings and example of Muhammad (صلى الله عليه وسلم)).

Meccan Surahs

The Meccan Surahs are the earliest revelations that were sent down to the Prophet Muhammad (صلى الله عليه وسلم). They were revealed in Mecca, hence their name. These revelations form the foundation of the Islamic faith and contain guidance for Muslims on how to live their lives. The Meccan Surahs are also notable for their poetic beauty and lyrical prose.

Medinan Surahs

The Medinan Surahs of the noble Quran are the latest 24 Surahs that, according to Islamic tradition, were revealed at Medina after Prophet Muhammad's (صلى الله عليه وسلم) hijra from Mecca. These Surahs were revealed by Allah (سبحانه و تعالى) when the Muslim community was larger and more developed, as opposed to their minority position in Mecca.

Receive regular updates

* indicates required